reflectie78(1-2).vp
aan ons gelijk, aan bepaalde uitgangspunten, aan bepaalde doe- leinden? Aan het resultaat? Hoe kun je dat alles loslaten?’ Dus de strijd is onvermijdelijk? ‘Die is onvermijdelijk. Niet alleen voor de mens die Arju- na heette, 5000 jaar geleden, maar voor de mens in alle tijden, voor jou en voor mij. Maar hoe ga je die strijd aan? In hoofd- stuk 1 van de Gita brengt Krishna de strijdwagen van Arjuna in het midden van het slagveld tot stilstand en zegt: ‘Arjuna, kijk de vijanden aan’. Arjuna kijkt om zich heen en dan zinkt de moed hem in de schoenen. Het liefst maakt hij meteen rechtsomkeert. Hij zegt: “Ik hoef geen koninkrijk. Laat mij maar in een hutje op de hei leven.” Maar dat is gewoon weer- stand tegen het aangaan van het gevecht. Wat logisch is. Hoe- veel levens zijn wij dit uiterste gevecht al bezig uit de weg te gaan? Arjuna heeft zich zijn hele leven bekwaamd in het uiter- lijke gevecht. Maar hier gaat het om het innerlijke gevecht. Hij ziet bij de tegenpartij vrienden en bloedverwanten. De aanblik doet hem wankelen. Hij vindt: “Wat heeft het voor zin al die mensen te doden? Wat heeft al die ellende voor zin? Gezinnen zullen helemaal ontwricht raken. Dan zal de cultuur te gronde gaan.” Hij heeft argumenten genoeg die heel erg overtuigend zijn. En als hij dan uiteindelijk op zijn knieën gaat, in zijn diepste wanhoop, dan roept hij: “Krishna, in godsnaam, help me! Wil je mijn leraar zijn en wil je me laten weten wat ik moet doen?” Daarmee geeft hij aan Krishna toestemming zijn spirituele leraar te worden. Dat is iets waar wij hier in het Westen moeite mee hebben. Voor alles hebben we leraren, maar de spirituele weg denken we alleen te kunnen gaan, terwijl op die weg de moeilijkste lessen geleerd moeten worden. Bijna iedereen heeft een spiri- tuele leraar nodig, iemand die jou de weg wijst en jou een zet- je in de rug geeft, als je het niet meer ziet zitten. Waar zijn onze spirituele leraren? Ooit hadden we de woestijnvaders. Zij waren onze gerealiseerde meesters. Volgens mij is Jezus ook zo iemand geweest, een volledig gerealiseerd mens.’ Bedoelt u daarmee dat Jezus een Boeddha, een grote verlichte was? ‘Inderdaad. Ik heb de inspiratie mogen ontvangen om dat boek over Jezus te schrijven. Ik wilde zo ongelooflijk graag vanuit een diep verlangen in mijzelf Jezus portretteren als een gerealiseerde meester. Ik wilde de lezers enig besef, enig be- wustzijn bijbrengen hoe zo iemand zou kunnen zijn. Ik heb van de uitgever voor de voorkant van het boek dat schilderij van Rembrandt mogen uitkiezen. Daarop is Jezus afgebeeld als een eenvoudig mens. Hij heeft geen aureool, draagt geen stigmata. Als je hem nu zou tegenkomen in de Kalverstraat, dan zou je straal aan hem voorbijlopen, tenzij hij je aankeek, tenzij hij contact met je maakte. De meeste mensen zouden hem absoluut niet herkennen. Dat mens-zijn met de mensen, dat spreekt mij erg aan in de figuur van Jezus. Hij stond naast en niet boven de mensen. Tegelijkertijd had hij een bewust- zijnsniveau waar wij geen idee van hebben.’ Maar u heeft er wel een boek over geschreven ‘Ik vraag mij al heel lang af wat verlichting is. Twintig jaar geleden zat ik op een yoga-meditatiegroep. Aan ons werd ge- vraagd wat we daar kwamen doen. Eén vrouw antwoordde: “Ik wil maar één ding, ik wil verlicht worden.” De Boeddha zou antwoorden: “Ga je kommetje maar wassen of de WC schoonmaken.” Wat weten wij van verlichting? Ik ben boeken gaan lezen, zoals Het dagboek van een yogi van Paramahansa Yogananda. Dat heeft mij zoveel inzicht gegeven in wat een gerealiseerd mens is. Ik lees zulke boeken niet alleen met mijn verstand, maar ook met mijn hart. Ik ga vol verwondering mee in die energie. Het is één groot wonder. Swami Muktananda beschrijft in Spel van bewustzijn het hele proces hoe hij tot verlichting en realisatie komt. Aan dat prachtige boek heb ik veel steun gehad. Het heeft mij geholpen te beseffen wat er met Jezus is gebeurd. Jezus heeft bij de doop in de Jordaan een verlichtende ervaring gehad. Daarna volgt die innerlijke strijd, de drie ver- zoekingen in de woestijn. Dan gaat hij door het laatste deel van het proces heen. Daarna komt de volledige realisatie. Dan is hij de drager van het Christusbewustzijn, één geworden met God. In de traditie van India kent men het begrip Avatar en daaronder wordt een mens verstaan die gerealiseerd en dus zonder karma wordt geboren. Jezus lijkt een weg te hebben afgelegd die hem op latere leeftijd tot de Christus maakt. Dat zeg ik vanuit het bewustzijn dat ik op dit moment heb. Verder kan ik niet reiken. Ik heb dat boek geschreven met het gebed in mijn hart: “Heer, laat mij alsjeblieft dat zeggen wat waar is. Wil je alsjeblieft door mijn woorden heen spreken.” Na de verzoeking in de woestijn doorziet Jezus alles. Dan zegt hij ook tegen zijn vervolgers: “Gij zegt het.” Logisch vanuit zijn standpunt. Ik krijg er kippenvel van als ik daaraan denk. Wat had hij anders moeten zeggen? Diezelfde houding zie je bij Krishna. Als hij luistert naar al die argumentaties van Arjuna, de constructies van zijn denken, dan glimlacht hij. Hij doorziet het helemaal. Hij gaat niet mee in het drama. Hij res- pecteert Arjuna en tegelijkertijd heeft hij zoiets als “Kind, ik ben er voor je, heus, het komt wel goed.” Het goddelijk per- spectief maakt dat we kunnen glimlachen, ook als er afschu- welijke dingen op aarde plaatsvinden. Zonder die glimlach doe je mee aan de uiterlijke strijd. Dat is absoluut een feit.’ Met die glimlach beginnen de lessen van Krishna? ‘Ja, het is de glimlach van de wetende. De hele Gita gaat over de bevrijding van onwetendheid, van de illusie. Als Krishna in hoofdstuk 2 op verzoek van Arjuna begint te spre- ken, zegt hij: “Hoewel je woorden wijs klinken, treur je om hen om wie niet getreurd moet worden. De wijzen treuren noch om de levenden noch om de doden.” Dat is het mooie aan de Gita. Krishna hanteert een soort tweesporenbeleid. Aan de ene kant schetst hij steeds het perspectief van de wijze, van de mens die tot het allerhoogste inzicht is gekomen. De wijze treurt niet. Jezus treurt bijvoorbeeld niet om Judas. Aan de andere kant daalt Krishna helemaal af naar het niveau van Arjuna. Dat is zo ontroerend. We zijn allemaal Arjuna. Hij is de Elckerlyc van het Oosten. Telkens gaat Krishna heen en weer tussen die twee perspectieven. Waarom treurt de wijze niet? Omdat de wijze zich niet meer identificeert met alles wat voorbijgaat, met datgene wat aan verandering onderhevig is, wat vergankelijk is. Als je dit perspectief eenmaal bereikt hebt, dan treur je niet meer, het is het einde van het lijden. Maar hoe kom je daar? Dat is het an- dere spoor dat Krishna bewandelt. Hij zegt tegen Arjuna: “Ik zal je de weg wijzen.” 8 Reflectie 1 (1-2) september 2004 Kerk en Religie
Made with FlippingBook
RkJQdWJsaXNoZXIy MjA2NzQ=