Reflectie 2(2)05.vp
6. Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid; want zij zullen verzadigd worden. Wat voor een merkwaardige gerechtigheid is dit, waarvan Jezus wil dat we ernaar ‘hongeren en dorsten’? Het is een bijbelse uit- drukking die uit het Oude Testament afkomstig is en die ver- wijst naar de noodzaak om uit de ‘gevangenschap van de schep- ping’ te worden bevrijd of verlost. In symbolische zin wordt deze verlossing uitgebeeld door de uittocht uit Egypte, met haar wrede en volstrekt onredelijke farao’s en haar ‘vleespotten’ in de vorm van materiële welstand. De gerechtigheid heeft te ma- ken met het idee van erfgenaamschap als ‘Zoon’ of als ‘Men- senzoon’. Hier tegenover staat het gegeven van de gevangen- schap in slavernij. De mens heeft zichzelf gebonden aan deze sensuele, materiële en zogenaamd concrete ‘wereld’. De mens is er geheel aan verslaafd. Dit gegeven van de tegenstelling tus- sen vrijheid en gebondenheid is het centrale gegeven van zowel het Oude als het Nieuwe Testament. Met de ‘zondeval’ kwam de gevangenschap aan de materiële wereld van het zintuiglijke, en Jezus Christus kwam als Verlosser om ons eraan te herinne- ren dat we wezenlijk goddelijk en onsterfelijk zijn en vrij. Die wezenlijke vrijheid en ongebondenheid te verwerkelijken is Zijn blijde boodschap (Evangelie) bij uitstek. Als zoon zijn we erfge- naam en zullen we verzadigd worden. Hoe eerder we ‘wederge- boren worden in Jezus Christus’ hoe beter, want dan worden we erfgenaam. Maar dan moeten we wel met Jezus kunnen zeggen (van binnenuit en vanuit een levend weten): Ik en de Vader zijn één. Wie dat kan zeggen als levende werkelijkheid en als levend voorbeeld is verlost en vrij. Onze honger en dorst naar de ‘gerechtigheid’ waar Jezus over spreekt, is maar heel relatief, wisselend en beperkt. Waar het om gaat, is dat we leren om onze herinnering aan de werke- lijkheid van ons erfgenaamschap te voeden en te versterken. We zullen dus moeten beginnen aan onszelf te werken en de verbin- ding met Hem in ons innerlijk weer te versterken. We zullen ons erop moeten toeleggen Zijn aanwezigheid weer te ontdek- ken en te ontwaren. Dit kan slechts door gebed, door meditatie, door overweging en door reflectie. De mystieke traditie uit de Middeleeuwen geeft ons hierover een goudmijn aan informatie. Naarmate onze innerlijke kracht – en dus ons innerlijke verlang- en – groeit en sterker wordt, zal datzelfde verlangen uitgroeien tot een knagende honger en een verscheurende dorst. Dit is de honger en de dorst naar ‘gerechtigheid’, naar verlossing. Een in- tens verlangen is de meest zekere weg tot God. 7 Zalig zijn de barmhartigen; want hun zal barmhartigheid geschieden. Barmhartig zijn is een van de randvoorwaarden, voordat we ons kunnen openstellen voor de werkelijkheid van Gods aan- wezigheid in ons en om ons heen. Barmhartigheid heeft vooral te maken met onze relatie met de mensen uit onze omgeving en om ons heen. Zolang we innerlijk nog verteerd worden door allerlei fundamentele gevoelens zoals haat, wraakzucht, afgunst, jaloezie, nijd en kwaadheid, blijven we innerlijk ge- heel verdeeld en gespleten. Dan is het onmogelijk om de een- heid van het Koninkrijk en de harmonie en vrede die erbij horen binnen te treden. Barmhartigheid impliceert dat we zelfs alle ‘gerechtvaardigde’ gevoelens van haat, nijd, afgunst en ja- loezie etc laten voor wat ze zijn, hoewel we ze heel goed kun- nen voelen en kunnen waarnemen. Barmhartigheid impliceert een grote innerlijke kracht in de vorm van zelfbeheersing, die ervoor zorgt dat we slechts naar datgene kijken wat juist is in de context van ons intense verlangen naar verlossing en bevrij- ding. Al datgene wat ons van die weg afhoudt of afleidt, is niet relevant, hoe ‘boos’ we ook zouden kunnen worden en hoe wraakzuchtig we ons ook zouden kunnen opstellen. Barmhar- tigheid is een praktische invulling van de alom geprezen chris- telijke naastenliefde, de caritas . Wat is het verschil tussen God en de mens? Als je de mens ook maar één keer kwetst, zal hij al jouw vroegere genegenheid en vriendschap vergeten en zal hij slechts denken aan die ene keer dat je hem in de steek liet. Maar God laat je nooit in de steek. Hoe vaak hij ook verloochend wordt. Zonde bestaat slechts in de ogen van de mens. God kijkt niet naar de zonden van de mens, maar naar zijn goedheid. En God zag dat het goed was. 8. Zalig zijn de reinen van hart; want zij zullen God zien. Welke zuiverheid is er nodig om God te zien? In de eerste plaats kunnen we God niet ‘zien’ met onze gewone ogen en evenmin met ons geestelijk oog. Maar we kunnen Hem zien met ons hart, wanneer we weten dat we helemaal in Zijn sub- stantie zijn opgenomen. God zelf is voorbij vorm, voorbij de tijd, voorbij de schepping. Hij is er de grondslag van, maar blijft zelf geheel niet betrokken. Hij is de toeschouwer en al het geschapene is dat waarop het toeschouwen gericht is. Hoe kan het waargenomene de waarnemer zijn? Of nog sterker: hoe kan het waargenomene de waarnemer ‘zien’? Dat kan al- leen als reflectie in de spiegel van de schepping. De schepping is als een spiegel die Gods alomtegenwoordigheid zichtbaar maakt in al het geschapene. Al wat geschapen is, is een uit- drukking van Gods aanwezigheid. Wie dat inziet, ziet God, overal. De Bijbel zegt, dat God de mens geschapen heeft naar Zijn beeld en gelijkenis . En zo is het ook: als Zijn beeld zijn we een weerspiegeling, een reflectie van Zijn aanwezigheid. Hiervoor moet de spiegel zuiver zijn, helder en niet beslagen. Hoe meer we ons naar het licht begeven, des te verder raken we verwijderd van de duisternis. Dan zullen we God zien in al wat geschapen is, als in een spiegel. We zien onszelf weerspie- geld in de ander. Inderdaad: heb de ander lief als uzelf. 9 Zalig zijn de vreedzamen; want zij zullen Gods kinderen genaamd worden. Wij kunnen geen vrede brengen, als we die vrede niet eerst in onszelf gevonden hebben. We zullen weer moeten leren tevre- den te zijn en in vrede te leven. Dit is geen uitnodiging om bij de pakken te gaan neerzitten en alles gelaten over ons heen te laten gaan. Wie in vrede verblijft, zal juist heel helder zijn en alles opmerken. Die mens ziet hoe de vork werkelijk in de steel steekt en hij weet dat in feite de dingen ‘zichzelf doen’. Dat wil niet zeggen dat je geen aardappelen meer hoeft te schillen en ook geen emmer water hoeft te halen als een vloer geschrobd moet worden. Dat ‘werk’ gaat gewoon door. In feite gaat alles gewoon door en men vervult er de taak en functie die men in dat geheel te vervullen heeft, zonder enige terug- houdendheid. Maar de innerlijke vrede maakt dat er geen afge- scheiden ikheid meer is, die wat dan ook onderneemt. Alles wordt gezien en beleefd als Uw wil geschiede. Wie is er dan die iets ‘doet’? De enige werkzame factor is Gods scheppende wil. Wie dat wéét, is innerlijk tevreden, want er is niets anders. Die mens is werkelijk een Zoon van God. Over de auteur : zie Reflectie 2005, nr. 1. 14 Reflectie 2(2), juni 2005
Made with FlippingBook
RkJQdWJsaXNoZXIy MjA2NzQ=