reflectie14(3).vp

Onderdeel van levende zorg: Goedertierenheid of Chèsèd? Paul van Rooijen “(…) opdat wij vervuld met de glans van het eeuwige licht een vlekkeloze spiegel mogen worden van Uw macht en het beeld van Uw goedertierenheid.” In onze H. Mis wordt goedertierenheid één keer genoemd, na- melijk op deze wijze in het Confiteor. Op onze knietjes wen- sen wij onszelf toe een beeld te mogen worden van Gods goedertierenheid. En dat is mooi natuurlijk. In de psalm van het H. Lof zingen allen: “en prijst Hem, al gij volken! Want zijn goedertierenheid is geweldig over ons (…)”. Maar al lezend en schrijvend over het Jodendom kwam ik een intrigerende passage tegen: “Chèsèd wordt in de Neder- landse bijbelvertalingen meestal weergegeven met ‘goeder- tierenheid’, een vertaling die om verschillende redenen nogal ongelukkig is.” O ja? Kijk aan. Deze passage staat in het artikel ‘Chèsèd’ in de artikelen- bundel ‘Geliefd is de mens’ (Aschkenasy c.s., p.104). Is het zo dat ‘goedertierenheid’ inderdaad terug te voeren is op het He- breeuwse chèsèd? De door mij genoemde citaten uit de liturgie zijn immers geen bijbelcitaten. Stel dat deze relatie er is: waarom zou dat dan een ongelukkige vertaling zijn? En nog wel vanwege ver- schillende redenen? Een onvolkomen vertaling? Wat zegt het Nederlands woordenboek over onze onvolkomen vertaling van ‘Chesed’ als ‘goedertierenheid’? Goedertierenheid: welwillendheid, genade. Hiervan nader weergegeven voor ‘welwillend’: goed gezind, vriendelijk, te- gemoetkomend en voor ‘genade’: onverdiende vergevingsge- zindheid; gunst van God, ten gevolge waarvan men tot bekering (...) komt, ook: gunst van God, waardoor een mens bijzondere gaven of talenten verkrijgt; vergiffenis; willekeur. Afgezien van misschien ‘willekeur’ toch allemaal fijn po- sitieve zaken, zou ik zeggen. In de oudere Nederlandse vertalingen van het Oude Testa- ment komt ‘goedertierenheid’ zeer veel voor, bijvoorbeeld in de Statenbijbel (1635) als ook in de Vertaling van 1951 (NBG). Het is belangrijk de vraag te stellen of er in het Hebreeuws dan ook steeds chèsèd staat. Een steekproef: in het Oude Testament in psalm 136 wordt deze goedertierenheid 26 maal in de refreinzin gebruikt, terwijl de psalm de grootheid van God, de schepping en het geven en instandhouden van alle leven bezingt. Hier staat in het He- breeuws inderdaad chèsèd. Aangezien voor slechts één vind- plaats is gecontroleerd dat er in het Hebreeuws chèsèd staat (Ps.136), en niet voor allemaal blijft op dit moment formeel de vraag onbeantwoord of chèsèd meestal wordt weergegeven met ‘goedertierenheid’, zoals de geciteerde passage stelt. Het napluizen van de bronvermeldingen in de artikelenbundel ‘Geliefd is de mens’ leerde mij dat de hierboven geciteerde passage over chèsèd, hoewel niet vermeld, moet dateren van voor ca. 1980. Is er sinds de oudere vertalingen iets gewijzigd in de Ne- derlandse bijbelvertalingen? Meer recente vertalingen wijzigen inderdaad: ‘genade’ (KBS/Gerhert/VanderZeyde 1972), ‘liefde’ (KBS/Willibrord 1995) of ‘trouw’ (NBV, 2004). Een hermeneutische kloof? Het Hebreeuws woordenboek geeft van chèsèd de volgende betekenissen: genade, daad van ware vriendelijkheid, naasten- liefde of barmhartigheid, goedheid. In deze betekenissen rijst een ruimer beeld op, niet alleen als algemeen gebruikt Hebreeuws woord, maar ook als een woord dat concrete handelingen insluit. Wat is nu voor ons van belang? Waar schiet onze onvolko- men vertaling van chèsèd tekort? Misschien is het de moeite waard mijn oor te luisteren te leggen bij de argumenten van Joodse zijde voor het maken van deze opmerking. In de door mij geciteerde passage staat namelijk ook dat er verschillende redenen zijn waarom chèsèd niet goed weergegeven zou worden door ‘goedertierenheid’. Ligt het aan de vertaalslag ‘an sich’? Waarschijnlijk niet, dan zouden er niet meerdere redenen zijn. Of is er iets anders aan de hand? Zou het eerder een soort hermeneutische kloof kunnen zijn? In de trant van de moderne schilder Wassily Kandinsky’s opmerking over de oude Grie- ken: “Wij kunnen (…) onmogelijk voelen als de oude Grieken of hun innerlijk leven hebben” ? Al gaat dit citaat over de kloof in tijd die ons van de oude Grieken scheidt; is er iets in een Joodse context dat ons ontgaat door onze andere cultuur en leefwereld? Yehuda Aschkenasy, rabbijn en emeritus professor aan de Katholieke Universiteit Amsterdam zowel als Brussel, stelt dat het Joods denken een scherpe tegenstelling kent met het Griekse denken, dat in de westerse wereld ingang heeft gevon- den en dat wij met ‘wetenschappelijk’ hebben vereenzelvigd (Aschkenasy c.s, p.9-10). Bijvoorbeeld door de invloed van Zeno van Elea (ca. 470 v. Chr.; filosoof) die het voelen, het ‘pathos’, (hartstocht, bezieling) strikt wenste te scheiden van het kennen. Zeno had daar natuurlijk de goede reden voor dat als wij onze waarneming laten inkleuren door onze gevoelens, door wat we willen zien, de ware aard van de dingen voor ons verborgen blijft. Het kenproces dient zo zuiver mogelijk te zijn en te blijven, opdat het kenobject zich in zijn objectieve ware gedaante kan tonen. 16 Reflectie 4(3) herfst 2007

RkJQdWJsaXNoZXIy MjA2NzQ=