reflectie14(3).vp

mogelijk overleveringen ouder dan de evangeliën van het Nieuwe Testament, mogelijk 50-10 n.Chr. En nu kan hieraan worden toegevoegd het onlangs gevonden gnostische ‘Evangelie van Judas’ dat niet tot de NH-Codex behoort, maar tot de Tchacos Codex. Ook wordt eraan toegevoegd het ‘Evangelie van Maria Magdalena’, dat tot de Berlijnse Codex (BC, uit de 19de eeuw) behoort. Inhoud van de (aangevulde) christelijk gnostische bibliotheek Om een indruk te krijgen wat deze christelijk gnostische ge- schriften (uit de NHC, BC, TchC) betreffen, tot voor kort dus volkomen indirect en ten dele maar bekend, volgt een opsom- ming van de titels van de geschriften – titels overigens die vaak later, ná de vondst, eraan zijn toegekend en niet steeds correct; (zo is bij voorbeeld het Evangelie van Thomas geen evangelie, maar een reeks uitspraken): Gebed van Paulus de Apostel; Geheime Boek van Jacobus, van Johannes+; Evangelie der Waarheid+, van Thomas+, vol- gens Filippus+, volgens Maria Magdalena+ (BC), van Judas+ (TchC); Wijsheid van Jezus Christus; Gesprek met de Verlos- ser+;Openbaring van Paulus, van Petrus, van Jacobus; Hande- lingen van Petrus en de twaalf Apostelen, van Petrus (BC); Verhandeling over de Opstanding, en de Brief van Petrus aan Filippus. [+: in dit artikel naar verwezen]. In deze geschriften komen overeenkomstige gebeurtenissen en vaak dezelfde personen voor als in de canonieke boeken van het Nieuwe Testament (evangeliën, handelingen, brieven, open- baring), maar met duidelijk andere interpretatie en betekenis. De overeenkomsten zijn vaak zo duidelijk dat die andere, gnosti- sche visie niet direct wordt beseft, reden voor de bestrijders daarop te wijzen en als ketterse visies te bestempelen. Over gnosis In de (eerste en) tweede eeuw n.Chr. ontstonden er geschriften die wij nu gnostisch noemen. De schrijvers daarvan, fel be- streden en beschouwd als ketters, beschouwden zichzelf na- tuurlijk niet als ‘ketters’. Zij gebruikten in hun geschriften vaak een christelijke terminologie die ook, evenals de later ge- canoniseerde evangeliën en brieven (van Paulus en de discipe- len, of aan hen toegeschreven), voortbouwden op het Joodse erfdeel: zij verwijzen vaak naar het Oude Testament, naar de brieven van Paulus en naar de evangeliën. Vele van die ge- schriften beweren overleveringen over Jezus te geven die ge- heim zijn, verborgen voor de menigte. Die christenen worden nu dus gnostici genoemd, naar het Griekse gnosis, gewoonlijk vertaald met kennis, maar dan kennis verkregen door innerlij- ke waarneming en ervaring, verwant aan inzicht. Gnosis houdt mogelijk ook een intuïtief proces van zelf- kennis in. En zelfkennis is op het diepste niveau ook kennis van God. De gnostische leraar Theodotus, ca 150 n.Chr , schreef over gnostici dat zij hebben leren begrijpen wie zij waren en wat zij zijn geworden; waar zij waren en waarheen zij zich haasten; waarvan zij bevrijd worden; wat geboorte is en wat wedergeboorte is. Oudtestamentische boeken: Genesis en Wijsheid 4 Gnostische geschriften bevatten ook een eigen interpretatie van (Hebreeuwse) bijbelboeken en waarderen die boeken an- ders dan de ‘christenen’. Belangrijke voorbeelden hiervan zijn Genesis en de boeken Wijsheid van Salomo, Wijsheid van Je- zus Sirach en Spreuken. Aan deze boeken wordt nu dan ook aandacht besteed. Gods- en mensbeelden in Genesis Het boek Genesis opent met twee scheppingsverhalen: het eerste (Gen 1:1-2:4a) is een hymne op de goedheid van de gehe- le schepping in zeven ‘dagen’, die naast de kosmos ook de schepping van de mens (op de zesde ‘dag’) beschrijft. ‘En God zei: Nu gaan Wij de mens (adam, anthropos) ma- ken, als beeld van Ons, op Ons gelijkend .. . en God schiep de mens als zijn beeld; als het beeld van God schiep Hij hem: mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen’ (1:26a,27) In het tweede scheppingsverhaal (Gen 2:4b-25;3:22) uit een heel andere en veel oudere traditie voortgekomen dan het eer- ste scheppingsverhaal, staat de mens centraal: ‘Toen boetseerde God de mens uit stof dat Hij van de aar- de nam, en Hij blies hem de levensadem in de neus; zo werd de mens een levend wezen’ (2:7) … ‘Toen liet God de mens in een diepe slaap vallen; en terwijl hij sliep, nam Hij één van zijn ribben weg en zette er vlees voor in de plaats. En God vormde de rib die Hij uit de mens had weggenomen tot een vrouw, en bracht haar naar de mens’ (2:21,22) . De God van Israël heeft zich aan Mozes geopenbaard en is nooit anders geweest dan een enige God: ‘Luister Israël, de Heer onze God, de Heer is één’ (Deut 6:4) . En: ‘Opdat u zou beseffen dat de Heer de enige God is; er is geen andere naast hem’ (Deut 4:35) . Dit is in tegenstelling tot de goden van het oude Nabije Oosten. Gods scheppend handelen komt in de beide Genesisverhalen ter sprake, maar Genesis heeft geen in- vloed gehad op een nadere karakteristiek van God. De God van Israël wordt niet anders gekarakteriseerd dan in typische mannelijke termen [koning, heer (adonai), rechter, vader]. En dit is, behalve voor het Judaïsme, typisch voor het latere chris- tendom en de islam. Hoewel God beslist niet in seksuele ter- men moet worden begrepen, is daaraan eigenlijk niet te ontkomen, gezien de liturgische, eeuwenoude riten en eredien- sten van de genoemde drie godsdiensten. Het mannelijke Godbegrip in het ‘christendom’ bestond in de eerste eeuwen van onze jaartelling naast de gnostische Gods- beelden. De ‘christenen’ lieten zich eerder door het tweede van de beide scheppingsverhalen in Genesis bepalen; de gnostici door het eerste scheppingsverhaal. Zij vroegen zich af aan wie de alleenstaande, mannelijke God het voorstel deed van Genesis 1:26: ‘Laat Ons mensen (adam) maken naar ons beeld, als onze gelijkenis’. En verder, waar in Gen 1:27 sprake is dat de mens ‘als man en vrouw’ geschapen werd, moet dan niet ook God, naar Wiens beeld en gelijkenis de mens werd geschapen, zowel mannelijk als vrouwelijk zijn, zowel Vader als Moeder!? De implicaties van beide vragen waren voor gnostici dui- delijk: dat God twee ‘aspecten’ heeft: mannelijk en vrouwe- lijk. Alleen het mannelijke is tot openbaring gekomen in het eerste scheppingsverhaal, maar waarbij wel sprake was van ‘Ons’. Dat leidde tot ‘God als een dubbelzijdig wezen, ge- vormd aan de ene kant het Onuitsprekelijke, de Diepte, de Oervader, en aan de andere kant de Genade, Stilte, de Baar- moeder en de Moeder van het al’. In deze woorden geeft Ire- naeus in zijn aanval op de gnostici een citaat, zeer waarschijn- lijk uit het ‘Evangelie der Waarheid’ (dat vermoedelijk door de gnostische leraar Valentinus is geschreven). 7 Reflectie 4(3) herfst 2007

RkJQdWJsaXNoZXIy MjA2NzQ=