Reflectie 8(3) herfst 2011.vp
en spreekt tot hen: ‘Een korte tijd slechts heb ik in jullie midden ver- keerd en korter nog waren de woorden die ik tot jullie sprak. Maar mocht mijn stem in jullie oren vervagen en mijn liefde uit jullie herinne- ring verdwijnen, dan kom ik terug en zal ik spreken met een rijker hart en lippen die zich nog meer door de geest laten leiden. Ja, ik keer weer met het tij. (…) Zo er enige waarheid in mijn woorden schuilt, zal die zich openbaren met een klaarder stem en in woorden die jullie gedachten meer eigen zijn. (…) Weet dus dat ik uit de grotere stilte wederkeer.’ En bij zijn afscheid klinken de woorden: ‘Vaarwel, burgers van Orfaleze, deze dag is ten einde. Hij sluit zich rond ons als een waterlelie rond haar komende dag. Wij zullen wat ons hier gegeven werd bewaren. En als het niet toereikend blijkt, moeten wij zeker opnieuw samenkomen en onze handen uitstrekken naar de Gever. Vergeet niet dat ik bij jullie te- rugkom. Heel even slechts en mijn verlangen vergaart stof en schuim voor een ander lichaam. Heel even slechts, één ogenblik van rusten op de wind, en een andere vrouw draagt mij in haar schoot.’ De Profeet wordt gezien als het meesterwerk van Kahlil Gibran. In de periode dat hij dit boek schreef, had hij te kampen met gezond- heidsproblemen, die zich begonnen te openbaren nadat zijn moeder na haar stukgelopen huwelijk Libanon met haar gezin verliet en naar de Amerikaanse stad Boston emigreerde, waar het gezin zich vestigde in de armoedige ‘China-town’. Daar bevond zich een grote gemeen- schap van maronieten (christenen van Syrische oorsprong), in welke traditie Kahlil in zijn geboorteplaats Bsharri was opgevoed. Bsharri lag aan de zoom van het beroemde cederwoud van het Libanongebergte. Van daaruit betrok koning Salomon, zoon van koning David, zo’n 1000 jaar voor Chr. het hout om in Jeruzalem zijn tempel te bouwen. Dit deed hij met behulp van Hiram Abiff uit Tyrus, een ingewijde in de oude tempelgeheimen, die diepe kennis had van de cycli van de tijd, tot uitdrukking gebracht in de ornamenten op de hoofdzuilen van de tempel. De overgang van de wilde natuur van Libanon naar de indus- triestad Boston verscheurde Gibrans gemoed. Khalil Gibran verfoeide de beschaving en gaf de voorkeur aan eenzaamheid, stilte, afzonde- ring en kluizenaarschap in de bergen. Steeds was er het heimwee naar de ceders van Libanon. Hij wist dat de oorzaak van zijn zwakke gezondheid ‘een geestelijke kwaal’ was, dat zijn ziel er intens naar ver- langde om ‘één levend en gevleugeld woord te spreken’. Toch was het ook die zwakke gezondheid die hem tot ongekende hoogtes in zijn geest bracht. Behalve in Boston verbleef Kahlil regelmatig in New York, in zijn ervaring ‘een vreselijke stad’, maar daar woonden veel van zijn Arabische vrienden en was hij voorzitter van de literaire kring Arrabitah. Toen hij in 1921 vanwege zijn steeds zwakker wordende ge- zondheid op advies van zijn artsen New York verliet en weer naar Bos- ton vertrok, had hij het manuscript van The Prophet bij zich. In Boston aangekomen, was hij echter zo ziek dat de publicatie ervan tot 1923 werd uitgesteld. Hij had onder meer last van hartritmestoornissen. Zijn hart had ‘zijn metrum en rijm verloren’, schreef hij in 1921 in een brief aan zijn goede vriend Mikhail Naimy, een van de leidende figuren uit de literaire wereld in Libanon en het Midden-Oosten. Met Naimy, die bij Kahlils sterfbed aanwezig was, deelde hij de wens naar terugge- trokkenheid en eenzaamheid. In een brief van 18 april 1920 schrijft Kahlil Gibran aan Mary Has- kell, met wie hij jarenlang diepe zielenvriendschap had en die zijn werk ook financieel steunde waardoor hij schilderkunst en beeldhouwkunst aan de Academie voor schone kunsten te Parijs kon studeren: ‘Heel mijn wezen is volledig doordrenkt van De Profeet . In dit boek heb ik bepaalde idealen weten te vangen en ook mijn wens ze na te leven in overeenstemming met wat ik schreef. In werkelijkheid probeer ik al vanaf mijn 14de jaar De Profeet te vinden, maar nu pas ben ik me be- wust van de waarheden die geleidelijk aan in mijn leven zijn versche- nen en in dit boek naar buiten zijn getreden. Hiermee is alles binnen in mij aan het veranderen. Ik houd meer van de mensen dan ooit, hoewel ik me nog steeds alleen voel, wetend dat ik geen goed gezelschap ben voor anderen – behalve voor jou. Maar ik heb geleerd lief te hebben. Wanneer wij niet liefhebben of wanneer we ons niet stralend voelen, proberen we steeds ergens mee bezig te zijn. En wij laten onze inner- lijke groei niet toe, want we proberen er controle over te houden.’ Paulo Coelho, eveneens geïnspireerd door Gibran, wijdde een boek aan een deel van de briefwisseling tussen Mary en Kahlil onder de titel Wie inspireerde Kahlil Gibran? Diverse brieven van Kahlil aan Mary zijn gewijd aan thema’s uit De Profeet. In een brief van 7 september 1920 schrijft hij aan Mary: ‘Ik denk aan Christus. In de tweede of derde eeuw na zijn dood was nie- mand sterk genoeg om het machtige voedsel dat hij voor ons achterliet tot zich te nemen. Dus zocht men toen in de evangeliën alleen de lich- tere gedeelten of die welke makkelijker aan de mensen onderwezen konden worden. Niemand kon in die tijd rechtstreeks de gigantische taak onder ogen zien die Christus aan ons had doorgegeven. De groot- ste lering van Christus is: het koninkrijk der hemelen is in onszelf. Kan men een mens als arm beschouwen die dat koninkrijk in zijn hart heeft?’ Voor hem was deze boodschap de weg tot de liefde. Gibran koesterde een grote liefde voor Jezus, wat blijkt uit zijn boek Jezus, de zoon der mensen. Hierin geeft hij op ondogmatische wijze zijn innerlij- ke visie op deze grote meester door negenenzeventig tijdgenoten van Jezus aan het woord te laten. Toen Mary Haskel op 2 oktober 1923 het eerste exemplaar van De Profeet ontving, wist zij onmiddellijk dat dit boek van generatie tot ge- neratie zou overgaan. ‘Wanneer hun ziel in duisternis leeft, zullen de mensen het opslaan om hemel en aarde weer in zichzelf te kunnen hervinden.’ Op 26 november 1923 schrijft Kahlil aan Mary: ‘Ik zou De Profeet niet hebben kunnen schrijven zonder jou.’ Miljoenen mensen in heel de wereld putten troost en inspiratie uit dit boek. Toen ik De Profeet nogmaals las en herlas was er diepe ontroe- ring. Plotseling was het alsof een vuur uit de hemel in mij afdaalde. Een aanwezigheid was voelbaar als een zinderende energie vanuit het hart. Ik begon andere werken van Kahlil te (her)lezen, verdiepte mij in zijn biografie, brieven en achtergronden en begon met het schrijven van wat uitmondde in De Meester van de Eindtijd. Alsof een onzichtba- re kracht mij van binnenuit begeleidde, zo beleefde ik het schrijfproces. Moeiteloos bewoog de pen zich over het papier, vanuit de essentie van mijn ziel. Zou het kunnen zijn, vroeg ik mij af, dat wat wij inspiratie noe- men afkomstig is van het eindeloos kosmische reservoir, het onmetelij- ke ‘levensboek’ van de ene geest of van totaalbewustzijn, waarin alles is opgeslagen? Dan zou het aan de innerlijke afstemming liggen wat uit dit levensboek ‘gelezen’ kan worden. Putten niet alle kunstenaars, we- tenschappers en filosofen die op een hogere dimensie zijn afgestemd hieruit? Voordat ik begon te schrijven, luisterde ik iedere dag eerst naar klassieke muziek van onder meer Bach, Beethoven, Chopin, Haydn en Mozart en voelde tijdens het schrijven steeds weer dit merk- waardige ‘vuur uit de hemel’, een andere bewustzijnsstaat. Al schrij- vende begon ik te ervaren dat De Profeet vooral een energetisch veld vertegenwoordigt, dat onpersoonlijk is. De Ierse dichter, essayist, schilder en tijdgenoot van Gibran, George William Russell zei over De Profeet : ‘Ik denk niet dat het Oosten met zo’n prachtige stem gesproken heeft sinds de Gitanjali (‘Wijzangen’) van Rabindranath Tagore als in De Profeet van Kahlil Gibran, die zowel kun- stenaar als dichter is. Sinds jaren heb ik in dit genre geen mooier boek gezien en wanneer ik het lees, begrijp ik beter dan ooit wat Socrates be- doelde in Het banket toen hij sprak over de schoonheid van de gedach- te, die een veel grotere betovering teweegbrengt dan de schoonheid van de vorm (…) Ik zou uit elke pagina kunnen citeren en op elke pagina zou ik een mooie en bevrijdende gedachte vinden.’ Kahlil Gibran is wel eens ‘de Dante van de twintigste eeuw’ ge- noemd. Ook werd hij vergeleken met William Blake. Hij onderhield uit- gebreide contacten met oosterse en westerse kunstenaars die richting gaven aan hun cultuur. Na zijn dood werd hij al spoedig als een van de grootste Arabische dichters, mystici en filosofen beschouwd. Wilde hij aanvankelijk leven van het schilderen, wereldberoemd werd hij door zijn boeken en het meest door De Profeet . ‘Een geniaal kunstenaar,’ zei de Arabische wetenschapper Emil Zaidan eens. ‘Hij was een mens, zoals wij allemaal, en droeg in zijn ziel dezelfde pijn en vreugde als wij – maar door zijn boeken was hij in staat de grootheid van God uit te dragen,’ schrijft Coelho. Gibran was op zoek naar de vereniging met ‘het eeuwig vrouwe- lijke’, de sophia, de grote moeder, het geheim van het gesluierde le- ven. Maar in zijn zoektocht was hij een ‘eenzame wolk’, die zich echter niet alleen voelde. Een wolk die ernaar verlangde op te gaan in nevel. Gibran verlangde soms naar bevrijding van het stoffelijk bestaan, dat hem als fijnbesnaarde ziel soms zwaar viel. In De tuin van De Profeet laat hij Almoestáfa, staande ‘onder de rotsen en de witte cipressen, verborgen voor alle dingen’, zeggen: ‘Nevel, mijn zuster, witte adem nog niet in een vorm gegoten; ik keer tot je weer, een adem wit en stemloos, een woord nog niet geuit.’ De Arabische conservatieve klasse beschuldigde Gibran van kette- rij en in Egypte werd hij gezien als ‘vijand van de rechtvaardige wetten, van familiebanden’. Maar hij ging zijn eigen weg. Als een witte vogel verkende hij de onmetelijke hemel, brak met dogma’s, traditie en voor- oudercultuur, was er voortdurend van doordrongen dat het leven een diepe zin heeft en om verwerkelijking vraagt, dat de eeuwige schoon- heid van de geest zich openbaart als we alle slavenketens verbreken. Aan het eind van het autobiografisch verhaal ‘De Storm’, waarin de kluizenaar Yusif el Fakhri centraal staat, zegt Gibran: ‘Ja, het geestelijk 32 Reflectie 8(3) najaar 2011
Made with FlippingBook
RkJQdWJsaXNoZXIy MjA2NzQ=