VKVisie
Tijdschrift van de Vrij-Katholieke Kerk in Nederland

Vorige Home Boven Volgende

God, de kosmische Adem,

enige gedachten over het godsbegrip

Arie Olree

De Vrij-Katholieke Kerk spreekt over het bestaan van het goddelijke als oneindig, eeuwig, transcendent en immanent. Zij heeft een spirituele visie omtrent een alles omvattende, alom tegenwoordige Eenheid, waarin alles beweegt, leeft en is. Dit is het Ene Bestaan waaraan alle vormen van bestaan zijn ontleend. Het godsbegrip in de VKK ademt ruimte en dynamiek en kan met recht universeel genoemd worden. "Want door Hem hebben wij het leven, het bewegen en het zijn." (Hand. 17:28)

In het Johannes Evangelie (4:24), in een vertaling uit het Aramees wordt gezegd: "God is adem, Al wat is rust in de Ene. Van mijn adem tot de lucht die we delen en de wind die om de planeet waait: Heilige Eenheid is een inspiratie voor alles". De prachtige metafoor van de universele adem die een uitdrukking is van de Ene, verwijst naar een onkenbare bron die alles doet zijn. Deze woorden drukken een diepte uit die het menselijke voorstellingsvermogen -dat zo verankerd is in denken en ervaren vanuit dualiteit- ver te boven gaat. Dat is dan ook precies de reden waarom H.P. Blavatsky, wanneer zij over het goddelijke spreekt in De Geheime Leer, zegt: "Een alom tegenwoordig, eeuwig, onbegrensd, onveranderlijk Beginsel, waarover elke bespiegeling onmogelijk is, omdat het het menselijk begripsvermogen te boven gaat en dat door elke bekende uitdrukking of vergelijking alleen maar verkleind kan worden". In de Hindoe literatuur wordt voor de Ene onkenbare de term Parabrahm gebruikt. Parabrahm bestaat vóór al het andere wat uit de kosmos is ontstaan. Het is het ene inwezen van waaruit een middelpunt van energie voortkomt: de Logos.

In de Upanishaden wordt het onkenbare universele Zijn aangeduid met "Dat". Elke andere aanduiding in menselijke taal en denken zou onrecht doen aan het feit van de onverwoordbaarheid van dit grootse "Dat". Vervolgens wordt het de zoeker naar waarheid op doordringende wijze voorgehouden dat hij of zij één is met deze diepste bron van zijn: "weet o pelgrim, gij zijt Dat".

In zijn boek Het verborgen evangelie, waarin hij verslag doet van een onderzoek naar de woorden die Jezus van Nazareth in de spreektaal van het Aramees gezegd heeft, komt de schrijver Douglas Klotz tot de ontdekking dat, waar in onze vertalingen het woord God of Here gebruikt wordt, hij het woord ALAHA aantreft. ALAHA betekent "de allesomvattende Adem". Dit beeld van de adem is een uitgaande en ingaande beweging van het Ene onkenbare.

De adem is een manifestatie. We kunnen dit zien als Goddelijke energie, die de macrokosmos in zijn Wil en uitgaande Kracht schept. In het ontstaan van de macrokosmos vormt zich tevens de microkosmos, die in elk deel wordt weerspiegeld.

Het Goddelijke Ademt,
alles ademt in het Goddelijke
en het Goddelijke ademt door en in
alles wat het voorbrengt.

Zo openbaart zich een mystieke kringloop van het Ene in het vele. Geoffrey Barborka beschrijft dit machtige principe in zijn werk Het Goddelijk Plan, waarin hij een samenvatting maakt van de hoofdleringen van De Geheime Leer. Hij geeft aan dat het verschijnen en verdwijnen van het Heelal in De Geheime Leer wordt voorgesteld als een uitademing en inademing van de "Grote Adem". Voordat de Ene onkenbare echter ademt, is er eerst de Ruimte. Immers ruimte is nodig om in te kunnen ademen. De Ene onkenbare wordt daarom als Vader-Moeder aangeduid en manifesteert zich als het aspect van ruimte en beweging.

De Adem is eeuwig en, omdat hij in Beweging is, één van de drie aanzichten van het Absolute. Abstracte Ruimte en Duur zijn de andere twee. De Goddelijke adem, als uitademing van de Onbekende Godheid, ademt als het ware een gedachte uit, die de Kosmos wordt. Als de Goddelijke Adem wordt ingeademd, verdwijnt het Heelal weer in de schoot van de "Grote Moeder", die gelijk is aan de Grenzeloze Ruimte.

In zijn boek Het spiegelbeeld van God belicht Johan Pameijer dit beeld van de Ruimte of de Grote Moeder en werkt dit op boeiende wijze uit vanuit uiteenlopende tradities.

In de meeste godsdiensten zien we beelden van Godinnen naast de Godheid. Zo manifesteert zich een tweede aspect van de oorspronkelijke Ene onkenbare als het vrouwelijke. In de Vrij-Katholieke Kerk wordt ditzelfde beeld gehanteerd. De universele Ruimte of de Grote Moeder is een uitdrukking van het universele Zijn waarin de manifestatie kan gaan plaatsvinden. Dit aspect van ontvankelijkheid en van voorwaarde voor ontplooiing weerspiegelt zich in de wijze waarop in de VKK omgegaan wordt met de aspecten van Maria. Zo noemen wij haar de "Ster van de Zee", de zuiver maagdelijke zee, waaruit het heelal, de sterren, de zonnen en planeten geboren worden. Dat is het kosmische aanzicht van de oneindige ruimte. In deze kosmische opvatting wordt ze dan ook meestal afgebeeld op het symbool van de groei, de wassende maan. Wij kennen Maria ook in een ander aspect, iets dichter bij onze eigen openbaringswereld, namelijk als de Wereld-Moeder. Daarin toont zij zich als de uitdrukking van het leven van onze planeet als een dragend, voorwaardenscheppend en beschermend geheel.

Een ander aanzicht van de ontvangende kant van het goddelijke is het beeld van de ontvankelijke ziel van de mens. In onze ziel kan de bewuste geboorte van het goddelijke Zelf, de weerspiegeling van Dat of de Adem plaatsvinden. Zo is dit geheel ook in ons aanwezig als ontvankelijkheid van de ziel en activiteit van de geest. Het is daarom een zinvolle gewoonte de Mis te beginnen met een Maria-Wijding. Wij bieden ons daarbij aan als "een kanaal voor Uw wondere tederheid". Zo raken wij de kwaliteit van ontvankelijkheid en zuiverheid in onszelf aan", opdat wij Uwe steeds beschikbare hulp in de wereld mogen uitdragen". Zo kunnen wij onze eigen geestelijke adem, die onder meer bestaat uit onze gedachtenkracht -want het denken is voor de mens een geweldige kracht-, aanbieden als kanaal in het grote plan. "Een kanaal zijn" zou gezien kunnen worden als een positieve kracht ontwikkelen en inzetten om te helpen, zodat we heel bewust een voertuig worden voor geestelijke krachten. Er is een Hindoe gezegde dat dit op kernachtige wijze uitdrukt: "Wat iemand denkt, wordt hij".

De Grote adem wordt door Barborka uitgelegd als een expressie van de Wet van de
periodiciteit. Dat wil zeggen de kosmische beweging van het manifesteren van goddelijk bestaan en het vergeestelijken van het gemanifesteerde. Het is de scheppende kracht van Vader-Moeder als een Uit- en Inademing waarin alles leeft, beweegt en is. De Christelijke wereld noemt het eerste aspect God de Vader. De twee andere aspecten worden God de Zoon en God de Heilige Geest genoemd. In de esoterische traditie worden deze aspecten -die een eenheid vormen- ook wel de Goddelijke Wil, Wijsheid en Werkzaamheid genoemd. Het is beter om deze mannelijke voorstelling te vervangen door de benadering die past bij de tijdloze wijsheid, waarin duidelijk wordt dat het steeds gaat om de twee aspecten: Ruimte -het vrouwelijke- en Beweging -het mannelijke- op verschillende niveaus en in verschillende aanzichten.

Vanuit die Goddelijke adem ontwikkelt zich een geluid, een stem, of zoals het evangelie van Johannes het zegt: het Woord. In de vertalingen die gangbaar zijn staat er: "In de beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God". Blavatsky werkt de zeer gesluierde mystieke betekenis hiervan uit door aan te geven dat hiermee het spirituele ontstaan van het universum wordt aangeduid.

In het begin was er de ontvankelijke ruimte, de wortel van de stof, "het Woord" waarin de Ene zich kan manifesteren. Wij zouden kunnen zeggen dat hier verwezen wordt naar de Heilige Geest of de werkzaamheid die deze stof belevendigt.

In deze ruimte manifesteert zich de zoon "het Woord bij God", de Wijsheid die vorm geeft aan de substantie van de ruimte en zich vormt tot voertuig van de goddelijke Wil.

De Wil manifesteert zich dan ook als laatste. "Het Woord was God" is dan de goddelijke Wil die zich dan kan uitdrukken in de ruimte en de vorm in de ruimte. Dit alles is zeer diepzinnig en verborgen weergegeven door de ingewijde Johannes.

Henk J. Spierenburg wees in een rede voor de Theosofische Vereniging op de scheppingshymne in de Rig-Veda, die hier een prachtige aanvulling op geeft. Hij gaf aan dat daarin over het ontstaan van het universum geschreven wordt:

1. Het niet-bestaande (asat) was niet, het bestaande (sat) was niet; de wereld was toen niet, noch het firmament, noch wat boven (het firmament) was. Hoe zou er dan enig omhulsel kunnen bestaan, en waar (zou dat dan moeten zijn)? Over wat zou er vreugde kunnen zijn? Hoe zouden de onpeilbaar diepe wateren kunnen bestaan?

2. Er was geen dood, noch was er toen onsterfelijkheid; ook was er geen verschil tussen dag en nacht. Het enige Ene, ademloos, ademde op eigen wijze. Buiten dat (Ene) was er niets.

3. Duisternis was bedekt met duisternis in het begin; dit alles was zonder onderscheid water (de wateren). Deze ledige wereld was bedekt met het niets, was ontstaan door de kracht van warmte.

4. In het begin was begeerte (kama), het eerste zaad van denkvermogen (manas). Wijzen die met hun harten hebben gemediteerd, hebben met/door/in hun wijsheid de relatie tussen het bestaande en het niet-bestaande ontdekt.

Het godsbegrip in de Vrij-Katholieke Kerk is open en universeel. De wijze waarop men in de VKK open staat voor de diepe en mystieke opvattingen, die in de grote religieuze en esoterische tradities te vinden zijn én de directe inspiratie die tot en in ieder mens kan komen, zijn essentieel. God is als een universele Adem, alles omvattend, alles dragend. Wij ademen in deze Adem en de Adem ademt in en door ons.