VKVisie
Tijdschrift van de Vrij-Katholieke Kerk in Nederland

Vorige Home Boven Volgende

De taal van sprookjes

Deel 1

Annette Haccou

(Deel 2)

In dit artikel wil ik pogen de wereld van het symbool toegankelijker te maken. De intuïtie wordt geacht zich van de rechter hersenhelft te bedienen, de ratio van de linker. De intuïtie omschrijft, verwijst. De ratio definieert. De intuïtie spreekt in symbolen, de ratio in vooraf overeengekomen tekens.

Sprookjes, dromen, visioenen, sagen, legenden en de grote mythen van de mensheid zijn kinderen der intuïtie, evenals ingevingen (die vaak de laatste stoot geven tot uitvindingen), rituelen en de kunst. En vooral danken we aan de intuïtie de rijkdom van de taal en de gelijkenissen in de heilige boeken. Volgens Jung drukt het levende symbool een essentiële onbewuste factor uit. `We kunnen slechts een vol bestaan leiden als ons denken in harmonie is met deze symbolen', zegt Jung in Modern Man in Search of a Soul. `Het levende symbool heeft dan ook een machtig verlossend effect (Jung: Psychologische Typen)’.

Sprookjes vormen een integrerend deel van het culturele leven der mensheid. Ze zijn er waarschijnlijk altijd geweest en variëren van primitief en onsamenhangend tot zeer artistiek en zorgvuldig uitgewerkt door individuen die de in de mensheid levende archetypen vorm gegeven hebben.

Sprookjes ontstaan, ze worden niet bedacht. Ze wellen op uit de diepten van de menselijke ziel, maar vragen een artistieke hand die ze vorm geeft. Niet de vorm echter, maar hun archetypische zuiverheid bepaalt hun waarde.

Sprookjes zijn van alle tijden, ze staan in feite buiten de tijd: er was eens...

In het sprookje is geen gebondenheid aan tijd of plaats, de toverkracht heerst, de handeling is amoreel, de hoofdpersoon overwint het kwaad door zijn kinderlijke argeloosheid of is een kind.

Wijsheid betekent: terugkomen bij de oerstructuur. Dit is mijns inziens dan ook de betekenis van de grootmoeder van Roodkapje: zij is de oerstructuur.

Maar in de laatste driehonderd jaar heeft de ontwikkeling van de mens geleid tot individualisme, weg van de verbondenheid met natuur en God, die kenmerkend was voor vroegere culturen. Weg ook van het mythische besef. Telescopen noch satellieten hebben ooit een God ontdekt, en dat dieren kunnen spreken gelooft toch zeker niemand. Heksen bestaan niet, en als ze al ooit bestaan hebben, zijn ze in de Middeleeuwen wel uitgeroeid.

De samenleving is niet langer de drager van een religieuze of mythische inhoud, maar een politiek-economische eenheid. De uitvinding van machines verwijderde de mens steeds verder van de natuur, de wetenschap verwijderde hem in dezelfde mate van God en van zijn mythe. `God is dood', zei men.

De mens verschraalde. De ontwikkeling van zijn linker hersenhelft ging ten koste van zijn rechter. `Het oude erfdeel van ritueel, moraliteit en kunst bevindt zich in staat van ontbinding' (Campbell).

De mens was vergeten dat instrumenten, óók satellieten en telescopen, slechts verlengstukken zijn van zijn eigen sensoriek, en evenmin als deze instrumenten in staat om God te ontdekken, omdat deze niet ergens anders en dus ergens is, maar wezenlijk anders is. En dat de meetbare, weegbare, manipuleerbare wereld niet alles is. En toch...

Iets in ons begint zich te roeren. Het mythische besef, of het beeld van God, is alleen maar in slaap. Hoewel de kerken leeglopen en sagen en legenden hoogstens op de literatuurlijsten van middelbare scholen voorkomen terwijl sprookjes naar de kinderkamer verbannen zijn, blijkt toch het bloed te kruipen waar het niet gaan kan. Sprookjes worden uit de kinderkamer verlost en opnieuw gelezen.

Sprookjes in de opvoeding
B. Bettelheim wijst er in zijn ‘The Uses of Enchantment’ op, dat sprookjes weinig te zeggen mogen hebben over de specifieke levensvoorwaarden in de moderne massa-samenleving, maar des te meer over de innerlijke problemen van de mens en de juiste antwoorden op het moeilijke parket waarin hij zich soms bevindt.

`De vorm en structuur van sprookjes' zegt Bettelheim `helpen het kind om zijn dagdromen vorm te geven, te structureren, en zo richting te geven aan zijn leven'. Ze tonen realistische modellen van leven, zij het in vormen die wij niet realistisch noemen: de lafaard, de bedrieger, de held die eerst faalt maar door vol te houden toch overwint, het zwakke dat toch onverwoestbaar blijkt te zijn enz. enz. Modellen waarin het kind zichzelf kan herkennen, waaraan het zich kan spiegelen. Het schijnen oermodellen te zijn, die een resonantie opwekken die mij alleen verklaarbaar toeschijnt vanuit de veronderstelling dat gelijksoortige modellen reeds op de bodem van onze ziel sluimeren: de archetypen van Jung.

Het sprookje plaatst innerlijke krachten en machten buiten ons. Daardoor worden ze zichtbaar. We leren volgens Jung inhouden pas kennen als we ze projecteren, en dat doet het sprookje voor ons.

Bovendien wordt in het sprookje het goede beloond en het kwade bestraft, terwijl uiteindelijk het goede overwint: het sprookje loopt goed af. Aan de hand hiervan beleeft het kind zijn eigen processen, terwijl het gunstige verloop van het verhaal waarschijnlijk zijn vertrouwen in het leven gunstig beïnvloedt. Het werkt als het ware prefigurerend op zijn eigen levensproces in.

Liefde is de sleutel tot de oplossing van de moeilijkheden die de held in sprookjes tegenkomt. Door liefde verwerft de hoofdfiguur zich meestal helpers die later onmisbaar blijken te zijn voor het bereiken van het doel. In sommige gevallen overwint ze het kwade niet door strijd maar door liefde ervoor: het monster in Het meisje en het monster.

Een sprookje toont ons vaak onze afkomst, die transcendent is. In veel sprookjes moet de hoofdpersoon afdalen en vaak verliest deze de koninklijke gewaden en/of zijn of haar kroon. Dit doet denken aan het feit dat de mens weet van geestelijke afkomst te zijn maar er in het dagelijks leven maar weinig van laat zien. Vaak ook is de prins vermomd als een dier: een kikker of een beer.

Als de prins verlost wordt (Sneeuwwit en Rozerood) valt de berenhuid van hem af en staat hij daar in zijn stralende kleed. Dat kleed was er natuurlijk steeds al; we kunnen zeggen dat onze koninklijke afkomst immanent steeds aanwezig is. Hij schijnt tijdens ons leven, of misschien tijdens vele levens die wij doormaken, ontdekt te moeten worden. Want de mens is vermomd als zoogdier.

De mythe spreekt in zijn eigen beelden regelrecht tot de luisteraar via zijn intuïtie en zijn creatieve verbeelding. `In mythen en sprookjes dringt een diepere realiteit ons leven binnen: de geboorte van ons zelf en van een grotere dimensie uit de schoot des tijds', zegt Campbell.

Zo schept de zielefunctie haar eigen specifieke drager in de vorm van een sprookjesfiguur, die dan ook deze en geen andere functie vertegenwoordigt. Dit geldt uiteraard ook voor droomfiguren.

Een cliënt van mij stelde eens in opdracht van zijn groepsleider een verlanglijst op voor zijn eigen groei. Bovenaan kwam te staan: `Een held te zijn'. In het licht van zijn therapie is dit hoogst belangwekkend. Hij draaide namelijk al ruim een jaar om zijn probleem heen, verloor zich in magnifieke vrije associaties... en verschoof zijn boosheid op zijn moeder naar ons contact buiten de spreekkamer. Iedere poging van mij om bij zijn boosheid te komen, werd met praten-over gedaan; het gevoel van boosheid lekte in onze verhouding door. Het meest beangstigende wat er maar denkbaar was, was om bij zijn gevoel van boosheid op zijn moeder te komen. Het was als een draak die op hem wachtte. (Een van mijn geliefde uitdrukkingen ten aanzien van psychotherapie is: je draken verslaan). En wie hoort bij de draak? Juist, de held.

Op een dag `ontmoette' hij tijdens zijn vrije associatie een verslindend monster met geweldige, puntige tanden. Hij wist dat in de buik van dat monster `zijn erfdeel lag'. Hij was erg bang, maar kroop toch tussen de tanden van het monster door naar binnen. Het monster dreigde wel zijn hoofd af te bijten, maar het jongetje had geantwoord: Dan gaat alleen mijn hoofd naar binnen. Dus ging hij naar binnen, en wat vond hij? Allemaal stukken van het jongetje: Armen, benen, enz. Maar terwijl het jongetje waar hij aan gewend was grauw was, was het jongetje dat hij uit de stukken kon samenstellen roze, opgewekt en onbekommerd. Het is duidelijk dat hier de eerste aanzet werd gedaan tot de held die nodig is om zijn probleem te overwinnen.

Sprookjes rekenen drastisch af met schijnvertoningen. Een heks is een heks, al doet ze in het begin nog zo aardig. En ze verbrandt in haar eigen kwaad. Het kwaad en het goede zijn in het sprookje echter uit elkaar gehaald en gepersonifieerd door verschillende figuren. Dit wijst mijns inziens op het feit dat het hele sprookje in zijn totaliteit één menselijk karakter uitbeeldt. De figuren beelden dus karaktertrekken uit, en niet mensen in de omgeving van de centrale figuur. Desondanks zal het kind, zoals Bettelheim meent, best in sommige figuren mensen uit zijn omgeving herkennen... maar dan wel steeds in het aspect dat hem tijdelijk treft. Later zal zo'n sprookjesfiguur helemaal niet meer op de persoon in kwestie lijken.

Maar de held(in) is onveranderlijk goed. Dit manifesteert zich vaak in trouw aan de ouder of aan de geliefde, die door dik en dun gediend wordt. En, hoe dom of zwak de held aanvankelijk ook mag zijn, hij overwint altijd... en wordt rijkelijk beloond.

Nu kan men zeggen: trouw alleen is niet genoeg. Ook daarop echter geeft het sprookje een antwoord: de held krijgt hulp, soms door de opdrachtgever, vaak door wezens die hij tijdens zijn tocht een dienst heeft bewezen. Iedere goede daad wordt beloond met meer vermogen om het goede te dienen, ieder kwaad straft zichzelf. Dit is in overeenstemming met de wet van karma zoals wij die kennen. We moeten aannemen dat de rijke beloning aan het eind ook goed karma is, namelijk het vermogen om goed te doen.

Aan het eind van het sprookje is de held volwassen. Seksueel: hij(zij) mag de prins/ prinses trouwen. Zedelijk: hij mag de regering op zich nemen van het koninkrijk van zijn vader of opdrachtgever, of van een koninkrijk dat hij zelf verlost heeft, in Twaalf Paar Gouden Schoentjes in één Nacht bij voorbeeld. Het komt op hetzelfde neer: de held heeft zijn innerlijke krachten vrijgemaakt en heerst nu in eigen innerlijk. Hier denken we weer even aan het model: Het ik heeft zich in dienst gesteld van het Hogere Zelf. Het Hogere Zelf (de koning) erkent hem aan het eind als zijn (schoon)zoon en opvolger. Dit motief komt ook in het Nieuwe Testament voor: na de doop in de Jordaan hoort men uit de wolk een stem die zegt: `Dit is mijn innig geliefde Zoon: hoort Hem'.

Uit de interpretatie van deze volwassenheid blijkt het verschil in interpretatie van Bettelheim, Jung en mij. Bettelheim: seksuele volwassenheid. Jung: psychologische volwassenheid: Anima en animus vinden elkaar. Ik geef de voorkeur aan een spirituele interpretatie: de ziel verenigt zich met de geest. We kunnen echter deze drie interpretaties zien als niveaus.

In het sprookje komen de verschillende niveaus duidelijk voor. Niet alleen moet de held vaak beproevingen doorstaan op verschillend niveau, maar ook dient het hele sprookje vaak als inwijding: de held wordt vernietigd, opgegeten, gevangen gezet of iets dergelijks en pas na zijn verlossing (die vaak mede verlossing betekent van anderen) `erft hij zijn koninkrijk' dat wil zeggen komt hij in een hogere staat van bewustzijn; dit wordt dan vaak benadrukt door de mededeling: `en ze leefden nog lang en gelukkig'. Het `verlossen' van de andere figuren kan dus betekenen: van mensen in de omgeving van het individu, maar ook: van andere innerlijke krachten van het individu.

In het sprookje kan het zijn dat de held(in) voorbeeldig is voor het vinden van de huwelijkspartner, of voor het vinden van de innerlijke wederhelft, de anima/animus. Maar op een hoger niveau kan het betekenen dat de ziel zich voorgoed verbindt met de geest, wat in de R.K.- kerk gesymboliseerd wordt door de ceremonie waarin een religieuze de bruid van Christus wordt. Iedere ziel is de bruid van Christus, voor wie de symboliek begrijpt, maar de meeste zielen zijn verstrikt in hun worsteling en realiseren het zich niet. En vertellen niet juist de sprookjes dat dit zo is? En betekent niet precies de vernedering van Assepoes, van Sneeuwwitje en van vele anderen, dat hun erfdeel hun ontzegd is? We zouden kunnen zeggen: een sprookje is een soort blauwdruk van de ontwikkeling van het individu en van de mensheid in zijn geheel. Deze blauwdruk strekt zich uit over enkele pagina's papier. Een schilderij, als het een echt kunstwerk is, is ook een soort blauwdruk, die zich uitstrekt over een doek. Bij een literair werk zoals een sprookje, speelt de tijd een grotere rol dan bij een schilderij: immers, we lezen het verhaal in zinnen en gebeurtenissen na elkaar. Op een schilderij staat alles er tegelijk waarneembaar. En een van de boodschappen van ieder kunstwerk is: `Alles is tegelijk aanwezig'. We beleven het in tijd en ruimte; als een waaier die opengeklapt of gesloten toch dezelfde waaier is. Alles IS. Voor ons GEBEURT alles: in tijd en ruimte. Zoals het hele gebeuren van een film opgeborgen zit in de trommel waarin de film opgeborgen zit als we hem niet aan het afdraaien zijn, dat wil zeggen als we hem niet uitstrekken over de tijd die nodig is om hem af te draaien, zo is het gehele gebeuren aanwezig in het sprookje, en waarschijnlijk in ons leven.

Jung wees op de teleologische waarde van de neurose. Een neurose ontstaat niet alleen doordat dit of dat, maar vooral opdat dit of dat. `Dit of dat' betekende voor hem dan: individuatie. Voor mij betekent het evolutie. Er is een macht in ons die ons voortdringt tot steeds verder, steeds hoger, steeds potenter van wat latent in ons ligt. `In de eikel ligt de eik, in het vlooie-ei de vlo' (Joseph Campbell) en in beide de hele evolutie verborgen. Evenzo in het sprookje. Aristoteles noemt deze macht: de entelecheia.

In sprookjes bereikt de held het gewenste resultaat: de bevrijding van de prinses door doorzettingsvermogen, trouw aan de gegeven opdracht die bovendien vaak uit liefde aangenomen werd, hulp van door eigen daden verworven vrienden, en een soort argeloosheid die vaak voor domheid versleten wordt. Jung wijst er op dat iemand die zijn plicht niet vervult, niet mag hopen, verlost te worden van zijn neurose... Dit motief: Plichtsvervulling, volhouden tegen alle tegenslagen in, klinkt als Leitmotiv door sprookjes heen. `Laat mij maar gaan, vader', zegt de verguisde jongste zoon nadat zijn oudere broers gefaald hebben. En hij gaat op weg, vaak minder goed uitgerust dan zijn broers, `omdat een goede uitrusting aan zo'n domoor toch niet besteed is'. Hij passeert zonder kleerscheuren de punten waar zijn arrogante, luie, op plezier uit zijnde broers (het Lustprinzip van Freud?) gefaald hebben en worstelt zich stukje voor stukje door de moeilijke opdracht heen. Na het slagen volgt dan de beloning: hij krijgt de prinses tot vrouw, of iets dergelijks. Met Jung meen ik dat hier sprake is van een hoger bewustzijnsniveau dat natuurlijkerwijs de held ten deel valt, als gevolg van zijn worsteling.

Deze twee voorwaarden: het doen van je plicht, en de verbondenheid met God, (in het sprookje vertegenwoordigd door de koning namens wie de held de opdracht vervult) lijken mij de basis van spiritualiteit. Deze spiritualiteit wordt ons voorgehouden in sprookjes. Maar op een manier die niet belerend, doch alleen suggestief is

Het eerste symbool dat zich voordoet is de held of de heldin. In ieder sprookje, iedere mythe, iedere droom is er een centrale figuur die het verhaal beleeft. De held is de nieuwe ziel, de `man of de vrouw die zich aan zijn persoonlijke en plaatselijke beperkingen ontworstelt tot nieuwe menselijke vormen, en wiens visioenen, ideeën en inspiraties regelrecht aan de diepste bronnen van menselijk leven en denken ontspringen' (Joseph Campbell: `The Hero With a Thousand Faces'). `Door held te zijn, neemt men de taak op zich om van zijn modern-zijn af te sterven en tot zijn eeuwigheid geboren te worden'. `De held heeft twee grote taken: zich terug te trekken uit de wereld en te gaan naar de gebieden waar de grote patronen en de vergeten magie, het zaad en de codes van de evolutie liggen; de grote potenties, gehuld in de vorm van geheime helpers'. Het gaat bij de held nooit om de oorlog of de belegering, het gaat om de verdieping van de cultuur. En hier hebben we een heel belangrijk aspect van de held te pakken: Het gaat niet om hemzelf.

De held vecht niet voor eigen glorie, niet voor eigen gewin. Zelfs niet voor eigen `verlichting', wat we daaronder ook verstaan mogen. Het gaat om het `verbinden van ruimte-tijd met het eeuwigheidsbewustzijn... van de held als voorloper en wegbereider voor zijn tijd-ruimtegenoten'. De held is de verlosser uit een oud model, die door zijn overschrijden van de grenzen, het overtreden van het verbod, het verslaan van de draak, als het eerste schaapje dat over de dam is fungeert. Zijn strijd is voor de anderen, maar ook voor de anderen uit. Maar het is niet zo dat de anderen nu niets meer hoeven te doen omdat hij het allemaal al gedaan heeft, iedereen zal zijn eigen held moeten zijn op zijn eigen tijd, in zijn eigen strijd. De held is hij, die zijn strijd gestreden heeft... en teruggekeerd is om de anderen aan te moedigen door zijn voorbeeld.

Al deze subtiliteiten zijn te moeilijk voor een kind. Voorlopig projecteert het zijn lieve moeder of tante op de figuur van de fee, de moeder op wie het boos is op de heks of de stiefmoeder. Zijn eigen boosheid is een betovering en als de boosheid over is dan is de betovering opgeheven. Vaders zijn soms reuzen, die de wolf verslaan die op de kleuter loert als hij in zijn bed ligt. En zelf is het kind onveranderlijk de bedreigde held met wie het uiteindelijk goed afloopt. De kwade machten zijn verslagen. Dit betekent de uiteindelijke overwinning van het goede in de mens, voorlopig weliswaar geëxterioriseerd, maar vanwege het feit dat én de kwade én de goede machten tenslotte geïnterioriseerd worden, van enorme betekenis.

Zo zien we dat Bettelheims opvatting dat het een natuurlijke fase in de ontwikkeling van het kind (en van de mensheid) is, om de verschillende machten in de menselijke natuur naar buiten te projecteren, juist is. Even juist is het dat deze fase verlaten wordt... als de ontwikkeling zijn natuurlijke verloop heeft.

Een sprookje houdt zich niet bezig met gezapigheid, maar met hoogst dramatische situaties. En steeds leiden ze tot iets nieuws: een nieuwe geboorte (Roodkapje) of een huwelijk (Sneeuwwitje). En tot het beërven van het koninkrijk.

(Deel 2)