|
|
Op zoek naar de historische Jezus Johan Pameijer O p een wandeling door de hoofdstraat van Sepphorus ontmoette de beroemde rabbi Akiba een van de discipelen van Jezus de Nazoreeër, een zekere Jacob van Kephar Secchania. Rond de eerste eeuwwisseling na Christus hield de leerling hem staande en sprak: "Edele heer, volgens uw wet mag het loon van een hoer niet in het huis van God worden gebracht. Is het dan wel toelaatbaar er de hogepriester van te betalen?" Zelden was rabbi Akiba om een antwoord verlegen, maar geconfronteerd met deze aantijging haperde zijn stem en hij onderging het verwijt van de discipel met bevende lippen. "Jezus de Nazoreeër leerde mij, dat het loon van een hoer uit vuil afkomstig is en dus aan het vuil teruggegeven zal worden."Deze anecdote uit de Talmoed wordt soms als bewijs voor de historiciteit van Jezus Christus aangehaald. Jacob van Kephar Secchania was immers een hoogbejaarde overlevende uit de leerlingenkring van Jezus. Maar waarom werd zijn naam nergens in de evangeliën genoemd? Was het fragment soms later ingelast om het te doen voorkomen alsof Jezus werkelijk had bestaan? Inmiddels is het gewicht van de anekdote tot nul geslonken. Het wetenschappelijk bewijs voor Jezus' aardse leven ontbreekt nog steeds. Een van zijn belangrijke tijdgenoten, de Joods-Romeinse historicus Flavius Josephus, was kennelijk van zijn bestaan totaal niet op de hoogte. De Romein Tacitus maakt alleen melding van de afschuwelijke praktijken van christenen, die op last van keizer Nero in de arena van het Colosseum onder luide toejuichingen werden verbrand of door wilde dieren verscheurd. Evangelische bronnen Als we brieven van Clemens van Alexandrië mogen geloven was het oorspronkelijke evangelie van Marcus veel uitgebreider en zou het niet in Rome, maar aan de boezem van de gnostiek in Alexandrië zijn ontstaan. Het evangelie van Mattheus zou teruggaan op een oudere versie, die bekendstaat als het evangelie der Hebreeën. Lucas, die rond het jaar 90 schreef, dus zestig jaar na de vermeende kruisiging, bestudeerde handschriften van beide evangelisten, maar leende ook het oor aan de mythen en legenden die inmiddels over de legendarische Jezus van Nazareth werden rondverteld. Johannes bevroedde iets van mystieke kracht van de Jezus-gestalte toen hij zijn machtige aanhef componeerde. "In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God". Toen hij rond de eeuwwisseling aan zijn evangelie werkte begreep hij reeds dat het koninkrijk van God binnenin de mens lag en hij beschreef een Jezusfiguur waarin wij reeds een glimp van ons ware Zelf kunnen herkennen. In grote delen van zijn evangelie is de meester zelf aan het woord. Het zou best eens kunnen zijn dat zijn redevoeringen herinneren aan de woorden van een rondreizende profeet, die zeventig jaar eerder van zich had doen spreken. Misschien brengt Johannes ons dichter bij de historische Jezus dan de drie synoptici. Een archetypisch volk Het land Kanaän bracht hun geen rust. Voortdurend werden ze opgejaagd, vervolgd en verbannen. Het oude testament is het verhaal van oorlog, corruptie, haat en ondanks dit alles een onverstoorbaar vertrouwen op God. Bezetters kwamen en gingen. Torenhoog verheffen zich de ballingschappen in de Joodse historie. Verdreven van huis en haard leefden ze jarenlang in Babel. Hele generaties kregen het stamland nooit te zien en kenden de naam Israël alleen van horen zeggen. Israëlieten werden Babyloniërs en toch hield een mysterieus vuur de herinnering levend aan een stamgod die tot Mozes gesproken had. De hele geschiedenis door zijn Joden hun afkomst trouw gebleven. Krachtig getuigt Chaim Potok daarvan in de slotregels van zijn Joodse geschiedschrijving in het boek "Omzwervingen": "Ja, de jood zit nu stevig in de zaken van de wereld. Ja, we zijn ons bewust van de echo van haat die als een stankwolk boven de westerse beschaving hangt. Ja, we zullen de ander blijven, onze eigen kijk op de dingen vasthouden. Ja, we zijn een volk, goed in staat zowel onze afzonderlijke landen als Israël lief te hebben. Ja, op een dag zal er vrede zijn. Ja, we zullen ons volk vernieuwen. Ja, we raken millennia van waardevolle geschiedenis aan als we door de straten van Jeruzalem lopen, de heuvels beklimmen en over de zandvlakten van het land reizen. Ja, we moeten bloemen planten, zaailingen opkweken, jonge bomen verzorgen, oude aarde bemesten, nieuwe aarde aanbrengen - een tuin van nieuwe dromen om voort te brengen, om toe te voegen aan oude verbonden en messiaanse hoop en om te geven aan onszelf en aan onze geschonden en geliefde wereld. Ja." Het "Ja" van rabbi Potok is als een galmende echo door de hele geschiedenis der mensheid tegen alle verdrukking in blijven klinken. Het bezit van het land Israël is de metafoor van ons verlangen de ziel te kennen. Vele westerlingen verkochten uit louter onwetendheid hun ziel aan de duivel, maar het jodendom houdt de fakkel der traditie brandende en kijkt reikhalzend uit naar de Messias die maar niet verschijnen wil. Messiasverwachtingen Dat God met ons is lag reeds in het oude voorspellingen besloten. Eens zou hij op aarde verschijnen onder de naam Immanuel. Met luide stemmen kondigden de profeten de komst van betere tijden aan. Eens zou de zon der gerechtigheid stralen en het kwaad zou ten onder gaan. Hun voorspellingen liepen analoog met de voorzeggingen uit andere tradities. De Hindoes verwezen naar de Vedische geschriften, waarin de geboorte van een Grote Avatar werd voorzegd, die het ijzeren tijdperk zou verdrijven ter wille van het gouden tijdperk. De Perzische aanhangers van Zarathustra verwachtten de geboorte van de Saoshyant, in feite de tweede Zarathustra, wiens komst door een heldere ster zou worden voorafgegaan. De Boeddhisten keken uit naar de Heer Maitreya, de nieuwe Boeddha, wiens terugkeer op aarde door de stervende Boeddha zelf was aangekondigd. Zelfs de Romeinen kenden hun voorspelling. De dichter Vergilius riep om de komst van een knaap, die de voorloper van de gouden tijd zou worden. Niet alleen de Joden keken uit naar de jonge God, wiens geboorte de hele geschiedenis een beslissende wending zou geven. Een legioen zwijnen Het volk zuchtte onder de bezetting. Onder deze druk leefde de oude verwachting dat eens het koninkrijk van God op aarde zou worden gevestigd weer op. Een vruchtbaarder klimaat voor de opkomst van een nieuw profetendom was nauwelijks denkbaar. Tientallen magiërs, bedriegers, wonderdoeners en profeten trokken van dorp naar dorp met de belofte van betere tijden. De anekdote met Simon Magus uit het boek Handelingen herinnert daar nog aan. Iedere profeet had zijn eigen verhaal, kreeg volgelingen, maakte leerlingen en viel na korte of langere tijd door de mand. Bedriegers werden gevangen genomen en gelyncht. Het waren turbulente tijden daar in Israël. Grieken bevolkten de straten, vertelden hun mythen en bezochten hun mysterietempels, Romeinen vierden er uitbundig het feest van de Onoverwinnelijke Zon, Boedhistische missionarissen kwamen vertellen van Boeddha en diens verwachte wederkomst als de Heer Maitreya en lieten er hun symboolstenen achter. Er hing iets in de lucht. Het kon niet uitblijven dat Jahweh zou ingrijpen. Hij zou zijn volk toch niet in de steek laten? Weer was er een Sol Invictus gevierd, het Romeinse midwinterfeest. Met lampionnen en klinkende tamboerijnen gingen zij door de straten. Tien dagen later vierden de Grieken de wedergeboorte van hun wijngod Dionysos. Wij zouden zeggen: tussen 25 december en 6 januari riepen Romeinen en Grieken om de terugkeer van de Zon, twee data die het jonge Christendom later zou overnemen. In een van de dorpen beloofde een onbekende profeet de terugkeer van de Zon in de gedaante van de wijngod, die het Koninkrijk van God op aarde zou vestigen. Wie zei dat? Welke profeet had met zo weinig woorden en toch op zo indringende wijze het gouden tijdperk aangekondigd? Er ging een roep van die man uit. Van heinde en verre ondernamen ze voetreizen om de charismatische prediker te horen spreken. Inderdaad, hij voorzegde het koninkrijk van God op aarde en dat niet alleen, hij had de moed zichzelf tot de koning der Joden te kronen. Zo ongeveer groeide een anonieme prediker als een bloeiende roos boven de stekelige woestijnvegetatie van het dorre landschap uit. Hij beloofde recht te maken wat krom is en verkondigde luid de aantocht van de nieuwe tijd, het nieuwe Jeruzalem. Als pijlen van Eros raakten zijn woorden het hart van het naar rust hunkerende Joodse volk. Het is denkbaar dat een groepje leerlingen zich rondom de man verzamelde. Hoe hij heette en waar hij vandaan kwam zal wel altijd een onbeantwoorde vraag blijven. Maar de traditie ontfermde zich over hem. Het beloofde koninkrijk van God lokte ieder weldenkend mens aan, Jood, Griek of Romein. En of hij nou de wedergeboren Boeddha was of een nieuwe Zarathustra zou iedereen een zorg zijn. Hij paste naadloos op de profielschets van Jesaja en de andere profeten en het jodendom aanvaardde deze anonieme profeet als de nieuwe Messias. Koning van de geest Geleidelijk aan drong het tot steeds meer mensen door dat zijn verkondigde koningschap niets met deze aarde te maken had. De anonieme profeet was een koning van de geest. Daarom kroonden de Grieken hem met de oude inwijdingsnaam, Christus afkomstig uit hun Mysteriën. Zo werd de onbekende, die waarschijnlijk inderdaad Yeshoe heette, tot Jezus Christus en groeide zijn kruisdood uit tot de martelaarsdood. Christenen zijn de volgelingen van een martelaar, die herleefde in zijn leer. Een mythologisch leven De innerlijke Christus De onbekende Joodse profeet verdween niet in de vergetelheid, maar groeide uit tot het symbool van het Zelf in ieder mens. Zijn locale betekenis uit de drie synoptische evangeliën veranderde in een kosmische betekenis voor de hele wereld. Yeshoe met de titel Christus werd de Zoon van God, omdat hij gesproken had in goddelijke taal en de geest in de ziel van zijn toehoorders op een fascinerende wijze had weten op te wekken. Is de man die opriep tot zelfschouw minder in betekenis dat de levende godenzoon, die stierf voor de zonde der mensheid? Absoluut niet. De Christus is voor ons allen het symbool van het Zelf, dat de weg van zelfverwerkelijking gaat door zich te doen dopen in de rijke zee van gevoelens, het licht te zoeken in de duistere kronkels van het denken om uiteindelijk de onsterfelijkheid te vinden, die de lichtkern is in de ziel van elk menselijk wezen. Dat een anonieme profeet kon uitgroeien tot het symbool van de God-in-ons is een vingerwijzing van God aan de mens, die dwalend in het doolhof van zijn eigen gedachtenspinsels op zoek is naar het licht in zichzelf. De profeet die uitriep "Zoekt en u zult vinden" is de levende garantie dat ieder van ons eens zal vinden en zich zal verwonderen over de ware identiteit van de mens. En hij zal, om met het evangelie van Thomas te spreken, over het Al regeren.
|
|