VKVisie
Tijdschrift van de Vrij-Katholieke Kerk in Nederland

Vorige Home Boven Volgende

Zonder voorstelbaar begin

Markus van Alphen

In De Geheime Leer vertelt H.P. Blavatsky dat het plan van evolutie er een is van "…progressieve ontwikkeling van alles, werelden zowel als atomen; en deze grootse ontwikkeling heeft noch voorstelbaar begin noch denkbaar einde"1. In dit artikel wordt getracht de beelden van dit onvoorstelbare begin vanuit de Proloog van het Evangelie van Johannes, het Boek van Dzyan – waarop De Geheime Leer grotendeels is gestoeld – en Poimandres2, een Hermetische tekst, te vergelijken.

In het kader van de progressieve ontwikkeling van alles, kan het idee van de Ladder van het Leven worden geponeerd, waarbij iedere sport van de ladder een stadium van ontwikkeling of een natuurrijk voorstelt. Wij zijn in staat enige sporten onder en enkele sporten boven die van de mensheid op deze oneindige ladder te zien, maar daarboven en daaronder verdwijnen deze sporten in de nevelen van het onbekende. Deze ladder moet uiteraard niet letterlijk worden genomen, maar als symbool van de voortdurende processen van involutie en evolutie worden gezien.

Zonder dat wij het involutionaire pad in beschouwing nemen, zou de ladder niet aan zijn onderzijde zonder eind zijn. De esoterische leer vertelt ons dat bij de aanvang van het opdoen van ervaring voor een zogenaamde levenseenheid in het minerale rijk – dit rijk is een sport op deze levensladder – het keerpunt is bereikt tussen de involutionaire en evolutionaire stadia van ontwikkeling. Aeonen van ontwikkeling in het planten- en het dierenrijk volgen op dit verblijf in het minerale rijk, alvorens het menselijke stadium bereikt wordt. Zo zijn er ook talloze rijken, of sporten op de ladder, die op het involutionaire pad leiden tot het minerale rijk, maar zij zijn maar abstracte begrippen waarover weinig bekend is.

De weg van het Absolute tot de dichtste, meest stoffelijke manifestatie, die van bewustzijn gekluisterd in het minerale rijk, is zonder voorstelbaar begin. Toch hebben zieners uit aloude tijden getracht indrukken na te laten van dit proces als richtingwijzers voor de leergierige geest. Eenieder die tracht het doel van het leven te begrijpen, stuit op een gegeven moment op de vraag hoe de kosmos, of ons zonnestelsel, tot stand gekomen is.

Laten wij beginnen met de woorden van de Proloog in het Evangelie van Johannes: "In het begin was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God. Dit was in het begin bij God. Alles is door het Woord geworden en zonder dit is niets geworden van wat geworden is. In het Woord was het Leven en het Leven was het licht der mensen; en het Licht schijnt in de duisternis, maar de duisternis heeft het niet begrepen". (Joh 1:1-5)

De eerste vraag is uiteraard: in het begin van wat? Ons denken wordt geconditioneerd door tijd en ruimte, waardoor het begrip van het Absolute – waarin noch tijd noch ruimte zoals wij die kennen bestaan – abstract tot in het extreme is. Volgens de esoterische traditie komt alles tot stand onder de wet van periodiciteit. Dit betekent de cyclische verschijning, de groei, de volmaking, het uiteenvallen en het verdwijnen van alles wat zich manifesteert, gereflecteerd in dag en nacht, eb en vloed, geboorte en dood. De cycli van individuen, beschavingen, continenten, planeten, zonnestelsels, melkwegstelsels, universa en de kosmos volgen alle deze periodieke tendens. Net zoals wij mensen een rustperiode nodig hebben –slaap – met regelmaat afgewisseld door periodes van activiteit – waakbewustzijn – zo kennen ook de kosmos, het universum en ons zonnestelsel perioden van activiteit en van rust. Met betrekking tot ons zonnestelsel worden deze in de oosterse traditie de Dagen en Nachten van Brahma genoemd. De algemene terminologie in het Sanskriet gebruikt de woorden manvantara en pralaya, vaak voorafgegaan door een bijvoeglijk naamwoord om aan te geven naar welk niveau er verwezen wordt.

In het begin refereert waarschijnlijk aan het begin van een periode van activiteit van een universum. Een universum in het enkelvoud, omdat de esoterische traditie leert dat miljoenen universa periodiek verschijnen en verdwijnen vanuit het Absolute. In het begin wordt op poėtische wijze beschreven in de eerste twee stanza’s van het Boek van Dzyan, het boek waaromheen H.P. Blavatsky haar opus magnum, De Geheime Leer schreef. Een zinsnede als voorbeeld: "…en het Universum, de Zoon van Noodzakelijkheid, was ondergedompeld in Paranishpanna3, om uitgeademd te worden door dat wat is en toch niet is"4. Dus is het Universum – een kind van het Onkenbare – uit noodzaak geboren en maakt zijn verschijning in de dimensie van relatieve objectiviteit. Relatief, omdat bij dit beginstadium slechts de essentie van tijd en ruimte schijnt te bestaan als een soort oer-archetype5.

Vanuit dit perspectief is het Woord van het eerste vers dus de Ongemanifesteerde of Eerste Logos, symbolisch het punt in de cirkel met het middelpunt overal en de omtrek nergens. Hierop wordt ook gezinspeeld in Poimandres, uit het Corpus Hermeticum: "Dat Licht, zei Hij, ben Ik, uw God, Intelligentie6, voordat Vochtige Natuur verscheen uit Duisternis"7.

In het tweede vers wordt naar de Logos verwezen als Dit, of Ditzelfde, zoals er letterlijk in het Grieks staat. Toch is dit tweede vers geen herhaling van het eerste. Hier is het niet meer zo dat het Woord was God, maar het is alleen bij God, van waaruit afgeleid kan worden dat een soort beperking is ingetreden. Het Woord dat zowel bij God was, alsook God was van het eerste vers, is het ongemanifesteerde archetype van het Woord van het tweede vers, dat bij God was maar niet meer dit Absolute is – de zogenoemde Tweede Logos.

"Duisternis alleen was Vader-Moeder, Svābhāvat, en Svābvāhat was in Duisternis",zegt het Boek van Dzyan8. Het woord Svābhāvat kan het beste worden vertaald als voertuig van de Ziel of eenvoudig als zijn. Het idee van beperking in Vader-Moeder is reeds aanwezig, maar het is nog steeds in Duisternis, dus nog niet gemanifesteerd. Dit is het grootste attribuut van het begrip Tweede Logos, de brug tussen het ongemanifesteerde en het gemanifesteerde. In Poimandres uitgedrukt als: "het Licht-Woord dat verscheen uit Intelligentie is Zoon van God... Weet dat wat in u ziet en hoort het Woord van de Heer is; maar Intelligentie is Vader-God. Niet afgescheiden zijn zij het een van het ander; slechts in hun samenzijn is het Leven"9.

Wij gaan verder met het derde vers, waar het aspect schepping ingebracht wordt: Alles is door het Woord geworden10. Dit is de zogenaamde Derde of Scheppende Logos, in Poimandres gereflecteerd in: "En God-de-Intelligentie, zijnde mannelijk en vrouwelijk beide, als Licht en Leven bevattende, bracht een ander Intelligentie voort om aan dingen vorm te geven..."11. In het Boek van Dzyan: "Vader-Moeder spinnen een web, waarvan het bovenste eind is bevestigd aan geest – het licht van de ene duisternis – en het onderste aan zijn schaduweinde, stof …"12

De eerste drie verzen van de Proloog opsommend, in de woorden van Barborka: "Nog een andere illustratie, die de verschijning van de drie Logoļ beschrijft, is wellicht beter begrijpbaar. Denk aan het spreken van een woord. Voordat het uitgesproken wordt, moet er (1) de gedachte erover zijn: dat is, wat voor woord moet er uitgesproken worden, en de gedachte die de betekenis van het woord betreft. Wanneer dit goed bepaald is, dan vervolgt (2) de formulering, betreffende de modus van uitspraak van het woord. Wanneer dit gedaan is (3) wordt de klank van het woord gemaakt: het woord wordt uitgesproken. Dat wat niet gemanifesteerd was is gemanifesteerd geworden"13. Of nog bondiger door Blavatsky, in omgekeerde volgorde: "...de Tweede Zeven...vervaardigd van de Drie (Woord, Stem, en Geest)"14.

Het scheppend aspect wordt benadrukt in: zonder dit is niets geworden wat geworden is, waarmee aangegeven wordt dat alles in de schepping in wezen goddelijk is. Het gaat een stap verder: het gehele idee van "in Hem hebben wij ons leven, ons bewegen en ons zijn" (Hand. 17:28) en "want uit Hem, en door Hem, en tot Hem zijn alle dingen" (Rom. 11:36) bevestigt en verbergt een diepere waarheid dan die welke op het eerste gezicht ervan afgeleid kan worden. Het idee van het menselijk lichaam helpt misschien bij de uitleg: terwijl wij in incarnatie zijn worden onze lichamen (d.w.z. onze stoffelijke, etherische, astrale en lager mentale lichamen) opgebouwd uit miljoenen levens. Al deze kleinere levens tezamen maken de voertuigen die gebruikt worden door een hoger wezen: in dit geval het menselijk wezen. Zo is ook het Zonnestelsel het huis voor miljoenen kleinere levens, die tezamen en in toto het voertuig vormen waarin het bewustzijn van dit (hogere) wezen zich kan uitdrukken in deze wereld van manifestatie. En zo ook is het Universum het huis voor miljoenen ondergeschikte levens: die van de verscheidene Zonnestelsels.

Het is interessant op te merken dat de begrippen licht en duisternis pas in de vierde en vijfde verzen van Joh. 1 worden geļntroduceerd. Het opmerkelijke van licht, zelfs in stoffelijke zin, is dat wanneer men de lichtbron niet aanschouwt het onzichtbaar is, tenzij het door een of ander object weerkaatst wordt. Totale duisternis en Absoluut licht zijn in deze zin haast verwisselbare termen. Zo wordt naar geest verwezen in het Boek van Dzyan als het licht van de ene duisternis – duisternis implicerend onkenbaar en dus absoluut licht. Het licht van deze ene duisternis is daarom een weerspiegeling van dit absolute licht, en naar stof wordt verwezen als de schaduwzijde van dit weerspiegelde licht.

Dit thema wordt ook in de woorden van Johannes geļmpliceerd. Ten eerste kunnen wij opmerken dat er gezegd wordt dat in het Woord was het leven, en het leven was het licht der mensen. Wat er in feite gezegd wordt is, dat waar in het vijfde vers aan gerefereerd wordt als licht dat in de duisternis schijnt, niet dit absolute licht is, maar het hoogste aspect dat wij mensen kunnen bevatten van het licht, en dat is het leven. Let wel dat er gezegd wordt dat het leven in Hem was15. Dat wil zeggen dat Hij, de Derde Logos, niet het leven is, maar door (in de zin van doorheen) Hem heen het leven tot uitdrukking gebracht wordt.

Dat het licht schijnt in de duisternis kan op velerlei wijzen geļnterpreteerd worden. Als wij naar duisternis kijken als zijnde de onbekende, dus het Absolute, bestaat het Leven – dat het licht der mensen is – binnenin het Absolute en niet daarbuiten. De Kosmos speelt zijn rol als een soort bioscoopscherm waarop het Absolute zijn archetypen projecteert. In deze beeldspraak zijn de beelden op het scherm de Derde Logos, de lens is de Tweede Logos, de film de Eerste Logos en de lichtbron het Absolute. Het Leven is dan de stralen van licht voortkomend uit het Absolute, door de film heen gestraald, de film die de archetypes van al-wat-zal-worden belichaamt, geconcentreerd en beperkt door de lens en geprojecteerd op het scherm dat de kosmos is.

Dat de duisternis heeft het niet begrepen – waar begrijpen in de zin van vasthouden liever dan verstandelijk bevatten gelezen moet worden – legt uit dat de twee aspecten, licht en duisternis, tot verschillende dimensies behoren. Stoffelijk gezien zal licht dat door leegte straalt geen effect op die leegte hebben, omdat de leegte niets bevat dat het licht kan absorberen of weerspiegelen. In tegenovergestelde zin: als de leegte niets bevat, is er ook niets dat bewust kan zijn van het feit dat licht erdoorheen is gestraald.

Uiteraard is dit niet het einde van het verhaal. Vanaf hier spelen de zeven bouwers hun rol en brengen het plan ten uitvoer. Het doet er niet toe of wij deze de Zeven Geesten voor de Troon van het Nieuwe Testament noemen, of de Elohim van het Oude Testament of de Zeven Lichtende Zonen van het Boek van Dzyan.

Wat voor nut heeft het, de schepping van het universum te bestuderen? Het kan zuiver leergierigheid zijn. Het kan ook contemplatief zijn, waarin wij trachten de grootsheid van het al te doorzien en waarlijk het goddelijk plan te aanschouwen in al zijn wonder en glorie. Dit doen wij ook tijdens de viering van de Heilige Mis, vooral met de woorden "dat door hem alles is gemaakt, ja alles in de hemel zowel als op aarde, dat met hem als het inwonende leven alle dingen bestaan en in hem alles leeft, beweegt en is."

Nog een reden tot studie wordt ons aangereikt vanuit de Hermetische leer, waarin er verteld wordt dat alles boven in alles beneden weerspiegeld wordt. Door alles wat de ouden ons hebben nagelaten over de schepping van het universum te bestuderen, kunnen wij dit betrekken op het leven van ons zonnestelsel en zelfs op ons eigen leven. Zo kan de Christelijke Drie-eenheid van Vader, Zoon en Heilige Geest gelijkgetrokken worden met de Zonnelogos – de Geest van ons zonnestelsel – die in zijn drie aspecten de universele drie aspecten weerspiegelt. Op een zelfde wijze kan de drievoudige geest van de mens gezien worden als een weerspiegeling van hetzelfde scheppende proces op de minuscule schaal van het individu.

De onderlinge verwevenheid van alles met alles, de immanente en transcendente aspecten, alles wijst ons erop dat hetgeen ons verenigt belangrijker is dan wat ons van elkaar scheidt. Misschien kunnen wij ons eigen leven vanuit een andere optiek bezien als een stadium dat ervaren wordt, begonnen in ver vervlogen tijden, en dat zich zal continueren in steeds grotere heerlijkheid in een nu nog onvoorstelbare toekomst. Ontwikkeling, evolutie, groei, noemt het wat u wilt, heeft noch voorstelbaar begin noch denkbaar einde.

Literatuur
1. Blavatsky, H.P., The Secret Doctrine, Theosophical University Press, ISBN 1-55700-002-6, 1888.
2. Mead, G.R.S., Thrice Greatest Hermes, Theosophical Publishing Society,1906.
3. Barborka, G.A., The Divine Plan, Theosophical Publishing House, 1961.
4. Spierenburg, H.J., The New Testament Commentaries of H.P. Blavatsky, Point Loma, ISBN 0-913004-51-0, 1987.

Noten
1. Volume 1, p. 43 Engelse uitgave.

2. Soms Pymander genoemd. De tekst is vertaald uit de Engelse vertaling van G.R.S. Mead in zijn boek, Thrice Greatest Hermes.

3. Het woord Paranishpanna kan het best eenvoudig worden weergegeven worden als voorbij absolute volmaaktheid.

4. Boek van Dzyan, Stanza 1, sloka 6.

5. Het woord archetype is vooral interessant wanneer men de Griekse tekst van de Proloog van het Evangelie van Johannes erbij betrekt. De Proloog begint namelijk met: "En archź", letterlijk "in begin". Archetype is dan de oorspronkelijke patroon dat voor het begin van tijd bestond.

6. "Mind" in het Engels wordt doorgaans vertaald als "Intelligentie", al dekt dit woord de lading niet. Er bestaat in het Nederlands geen vergelijkbare term.

7. Poimandres, vers 6. "That Light, He said, am I, thy God, Mind, prior to Moist Nature which appeared from Darkness."

8. Boek van Dzyan, Stanza 2, sloka 5.

9. Poimandres, vers 6. "The Light-Word that appeared from Mind is Son of God... Know what sees in thee and hears is the Lord’s Word; but Mind is Father-God. Not separate are they the one from other; just in their union is it Life consists."

10. Het is interessant op te merken dat de moderne Nederlandse vertaling een trouwere vertaling is dan de Staten vertaling of de King James vertaling naar het Engels. In het Grieks staat het woord "egeneto", letterlijk "te worden" en niet "be made" (te maken) zoals in de Staten vertaling en de King James vertaling. Hetzelfde geldt voor "di autou", letterlijk "door hem als instrument" en niet "by him" (door hem, maar in de zin van schepper: het verschil tussen "dat heb ik gedaan" en "dat is [van zich zelf] door mij [als instrument] geworden") zoals in de King James vertaling.

11. Poimandres, vers 9. "And God-the-Mind, being male and female both, as Light and Life subsisting, brought forth another Mind to give things form..."

12. Book of Dzyan, Stanza 3, sloka 10.

13. Pagina 500 in Het Goddelijk Plan.

14. The Secret Doctrine, Vol 1, p 103: "…the Second Seven…produced by the Three (Word, Voice and Spirit)"

15. Het mannelijke woord "hem" wordt slechts gemakshalve gebruikt, daar het ook zo in de bijbeltekst gebruikt wordt.